Project Olstergaard | Tala

Indicatoren- en begrippenlijst

De LCA (Life Cycle Analysis of Life Cycle Assessment) is een overzicht van invloed van de gehele levenscyclus van een product (of activiteit) op het milieu. Van de het winnen van grondstoffen, de productiefase, de bouw, het gebruik, tot het einde-levensduur-scenario. From cradle to grave. Per product wordt hier onderzoek naar gedaan.

De uitkomst hiervan is een overzicht van milieu-profiel: de score per product op de milieueffecten:

  • Fotochemische oxidantvorming;
  • Klimaatverandering;
  • Ecotoxologische effecten zoetwater;
  • Ecotoxologische effecten zoutwater (zeewater);
  • Ecotoxologische effecten terrestrisch;
  • Uitputting van fossiele energiedragers;
  • Uitputting abiotische grondstoffen;
  • Ozonlaagaantasting;
  • Vermesting;
  • Verzuring;
  • Humaan toxologische effecten

Aan het milieuprofiel is te zien welke milieueffecten de grootste rol spelen bij de keuze voor een product. De data uit de LCA is de basis voor alle milieuprestatie indicatoren.

De data uit de LCA (Life Cycle Assessment) geeft weer wat de milieueffecten zijn van producten.

Om de producten in een gebouw te kunnen vergelijken, worden deze milieueffecten gewogen en bij elkaar opgeteld tot een schaduwprijs. Dit is de Milieukosten Indicator (MKI). Dit is een theoretische kostenpost die nodig is om de milieuschade te voorkomen of te verhelpen. De MKI wordt dan ook uitgedrukt in euro’s.

De schaduwprijzen van alle producten binnen een gebouw worden in een MPG berekening bij elkaar opgeteld en gedeeld door het bruto vloeroppervlakte maal de levensduur van het gebouw. Dit vormt de MPG waarde. Hoe lager deze MPG waarde is, hoe minder milieueffecten het gebouw met zich meeneemt.

Om te mogen bouwen in Nederland is de MPG-waarde voor nieuwbouwwoningen groter dan 100 m2 bepaald op maximaal 0,80 euro per m2 bruto vloeroppervlakte per jaar en voor kantoren maximaal 1,00 euro/m2. Deze waarden zijn verplicht vanaf 1 juli 2021. De verwachting is dat deze waarden in te (nabije) toekomst worden aangescherpt.

Onderstaande formule laat duidelijk de relatie tussen de MKI en MPG zien:

Paris Proof is een gemeenschappelijk verduurzamingsdoel om binnen de gebouwde omgeving de klimaatdoelstellingen zoals afgesproken in Parijs in 2016 te halen. Hierin is onder andere afgesproken, dat de aarde niet meer dan 1,5 graden Celsius mag opwarmen.

In de doorvertaling naar de materiaalgebonden CO2, moet men in staat zijn om te rekenen met de CO2-impact van nieuwbouw en renovatieprojecten aan de hand van MPG berekeningen. Om aan Paris Proof materiaalgebonden CO2-eq. te voldoen dient het bouwwerk een embodied CO2-eq. waarde per m2 BVO te hebben die lager of gelijk is aan de grenswaarden voor nieuwbouw of renovatie zoals aangegeven in het protocol voor het desbetreffende jaar. Deze waarde noemen we MPG-2 of GWPA (Global Warming Potential Module A). De grenswaarden zijn vooralsnog als volgt bepaald:

Grenswaarden nieuwbouw:

Grenswaarden renovatie:

Broeikasgassen zijn oorspronkelijk van nature voorkomende gassen in de atmosfeer. Door een deel van het zonlicht en van de door de aarde uitgestraalde warmte te absorberen, garanderen zij de voorwaarden voor het leven op onze planeet. Het broeikaseffect dat zij veroorzaken is dus een natuurlijk verschijnsel.

Maar de mens heeft de concentratie van een aantal van deze gassen doen toenemen en heeft daarnaast ook een aantal synthetische stoffen in de atmosfeer gebracht, wat het natuurlijke broeikaseffect versterkt en de aarde doet opwarmen.

Niet alle broeikasgassen hebben eenzelfde ‘opwarmend vermogen’ (Global Warming Potential of GWP), dat het effect van dit gas gedurende een bepaalde periode weergeeft. CO₂ wordt hier als referentie genomen en kreeg dan ook de referentiewaarde 1 mee. Om de uitstoot van de verschillende gassen in eenzelfde eenheid uit te kunnen drukken en hun gezamenlijk effect te berekenen, worden de uitgestoten hoeveelheden omgerekend naar CO2-equivalenten gedurende een periode van 100 jaar (de referentieperiode gebruikt door het Intergovernmental Panel on Climate Change).

Om te zien wat de bijdrage van de bouw is op de GWP, drukt BCI Gebouw deze uit per fase van het bouwproces (fase A – D).

(De meeste) Bio-based materialen bevatten de eigenschap om CO2 uit de atmosfeer te halen en op te slaan. Het gebruik van deze materialen neemt negatieve CO2 uitstoot met zich mee en hebben hiermee een positieve invloed op het milieu.

Construction Stored Carbon is een meetmethode, ontwikkeld door Climate Cleanup in samenwerking met ASN Bank, die de opslag van CO2 binnen een gebouw meet en waardeert.

Deze meetmethode is verwerkt in BCI Gebouw als meetinstrument.

Om de circulariteitspotentie van een vastgoedobject of de vastgoedportefeuille te berekenen bestaat de Building Circularity Index (BCI). Deze meetmethode is wetenschappelijk bewezen en in de praktijk beproefd binnen de bouw- en vastgoedsector. Ook sluit BCI Gebouw exact aan bij de uniforme, effectieve meetmethode, zoals deze door platform CB’23 is ontwikkeld samen met opdrachtgevers en opdrachtnemers. BCI Gebouw brengt verschillende erkende meetmethoden voor milieu-impact en circulariteit samen in één score, de BCI-score.

De BCI score wordt bepaald door rekening te houden met de verantwoorde herkomst van het materiaal, het toekomstscenario van het materiaal en de losmaakbaarheid hiervan. De wegingsfactor van alle producten binnen een gebouw wordt gevormd door de MKI.

De circulariteitsprestatie van het materiaal De BCI score wordt uitgedrukt in een percentage tussen de 0% en 100%, waarbij 0% volledig lineair is en 100% volledig circulair.

Voor gedetailleerde informatie over de Building Circularity Index, download hier de whitepaper.

In de BCI methodiek wordt van ieder product in een bouwwerk bepaald hoe circulair het materiaalgebruik is. Dit is de MCI (Material Circularity Index) en wordt eveneens uitgedrukt in een percentage tussen de 0% (volledig lineair) en 100% (volledig circulair). Binnen de MCI wordt er onderscheid gemaakt tussen de herkomst van materialen, het toekomstscenario van materialen en de levensduur van materialen.

Verantwoorde herkomst

De fabricatie van producten vereist grondstoffen en energie. Om een circulaire (bouw)economie te bereiken moeten wij zo min mogelijk nieuwe grondstoffen toepassen. Dit is haalbaar door enerzijds gerecyclede of biobased grondstoffen toe te passen en anderzijds door producten te hergebruiken. Voor ieder product is het aandeel nieuwe grondstoffen, gerecyclede grondstoffen, biobased grondstoffen of hergebruikte componenten bepaald. Dit aandeel is uitgedrukt in percentages.

Toekomstscenario

In een lineaire economie storten of verbranden wij onze producten aan het einde van de levensduur. Dit resulteert erin dat wij deze grondstoffen voor altijd kwijt zijn en vergroot de behoefte om nieuwe grondstoffen toe te passen. In een circulaire economie recyclen of hergebruiken wij onze producten. Van ieder product is het toekomstscenario bepaald. Dit aandeel is wederom uitgedrukt in percentages. BCI Gebouw biedt echter de gelegenheid om in sommige gevallen het reeds bepaalde (forfaitaire) toekomstscenario te herzien. Hiervoor is extra bewijslast noodzakelijk. De toekenning hiervan dient te worden gegeven door een erkend BCI Expert.

Levensduur

De levensduur van een product bepaalt hoe duurzaam (durabel) het product is. Producten met een langere levensduur vereisen minder vervangingen gedurende de levensduur van het bouwwerk en veroorzaken minder afval. De utiliteitsfactor is een verhoudingsgetal tussen de technische levensduur en de verwachte levensduur van een product op basis van het industrieel gemiddelde.

Met het bepalen van de circulariteitsprestatie van het te kiezen materiaal conform deze MCI methode, volgt BCI Gebouw de Ellen MacArthur Foudation als internationaal expertise-orgaan t.b.v. de circulaire economie.

Gebouwen zijn een verzameling van complexe entiteiten, opgebouwd uit verschillende materialen, producten en elementen die met elkaar zijn verbonden. De mate waarin deze verbindingen verbroken kunnen worden, zodat een object de functie kan behouden en hoogwaardig hergebruik realiseerbaar is, bepaalt de mate (graad) van losmaakbaarheid.

Vier technische losmaakbaarheidsfactoren bepalen de losmaakbaarheid van een product. Dit is uitgedrukt in de losmaakbaarheidsindex (LI).

  • Type verbinding (op welke manier zijn de producten aan elkaar verbonden?);
  • Toegankelijkheid van de verbinding (hoe relatief is deze verbinding vindbaar en bereikbaar?);
  • Randopsluiting (zit het product opgesloten in één of meerdere andere producten?);
  • Doorkruisingen (zijn er interlaagse constructies als leidingwerk die producten met elkaar verbinden?).

De manier om in de vastgoedsector losmaakbaarheid te meten is vastgelegd door de Dutch Green Building Council (DGBC), Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), Alba Concepts en W/E Adviseurs in Meetmeethodiek Losmaakbaarheid V2.0.

BCI Gebouw volgt deze methode, waarbij de losmaakbaarheid wordt uitgedrukt in een percentage tussen de 0 en 100%. Daarnaast maakt BCI Gebouw gebruik van de unieke losmaakbaarheidsdatabase van Alba Concepts, waarin de losmaakbaarheid van alle gangbare bouwproducten is vastgelegd.

Note 26 april 2024:

Wij merken dat bij het bepalen van de losmaakbaarheidsindex van het gebouw, de externe energielevering mee is gerekend.

Externe energielevering is verplicht om mee te nemen voor een MPG-berekening. De externe energielevering heeft geen invloed op de losmaakbaarheid van een gebouw. BCI Gebouw meet de gemiddelde losmaakbaarheidsindex van alle producten in het scenario.

Om het berekenen van de losmaakbaarheidsindex te versimpelen, werken wij eraan om de externe energielevering automatisch buiten beschouwing te laten in de losmaakbaarheidsindex van het gebouw en tegelijkertijd mee te laten wegen in de MPG. Tot die tijd adviseren wij om twee afzonderlijke berekeningen te maken. Eén berekening inclusief de externe energielevering om de MPG en materiaalgebonden CO2 uitstoot inzichtelijk te maken. Daarnaast één berekening exclusief de externe energielevering om de losmaakbaarheidsindex te bepalen.